Wat, hoe en hoeveel moet de overheid sturen in het onderwijs?
Over deze vraag stuurde de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs op 5 april 2024 een Kamerbrief. Dit is een vervolg op de Kamerbrief van 18 april 2023, en beide brieven vormen een vervolg op het Rapport IBO Sturing op kwaliteit van onderwijs. In mei 2023 is deze vorige Kamerbrief (met rapport) op de VBSO-website besproken.
De nieuwe Kamerbrief bevat een uitvoerige analyse van de huidige sturingssituatie en de tekortkomingen zoals de minister deze ziet. Vervolgens worden verschillende oplossingsrichtingen besproken.
Het is bekend dat veel politieke partijen en ook de regering de laatste jaren herhaaldelijk wijzen op problemen in het onderwijs die zouden vragen om meer overheidssturing. Denk aan de resultaten op basisvaardigheden, het lerarentekort, (on)gelijke kansen voor de kinderen en de kwaliteitsverschillen tussen scholen.
Bekend is ook dat verschillende sturingsmethoden die de overheid in de laatste jaren heeft gebruikt, als nadelig zijn ervaren. Met name de specifieke doelsubsidies en de grote hoeveelheid aan beleidsmaatregelen voor het onderwijs dragen niet bij aan verbeteringen op de lange termijn. Dat concludeert het IBO-rapport en neemt de minister over.
Tegelijk blijft het volgens de minister zo dat er vanuit de overheid meer grip op het onderwijs nodig is. Daarvoor noemt zij in hoofdzaak twee argumenten. Allereerst de “politieke wens” (waarom die wens dan precies gerechtvaardigd zou zijn, wordt niet duidelijk). En ten tweede stelt de minister dat schoolleiders en leraren meer behoefte aan zeggenschap zouden hebben.
De Kamerbrief omschrijft – heel kort samengevat – drie scenario’s voor oplossingsrichtingen. Scenario A betekent dat de schoolbesturen het aanspreekpunt zijn en blijven voor de overheid, en dat de schoolbesturen de scholen aansturen. Scenario B betekent dat de schoolbesturen verantwoordelijk zijn voor de “maatschappelijke opdracht”, en de scholen voor het “onderwijskundige opdracht”. Scenario C houdt in dat de scholen (schoolleiders dus) zelf rechtstreeks verantwoordelijk zijn richting de overheid en dus ook rechtstreeks bekostigd worden door de overheid.
Het lijkt erop dat de Minister pleit voor scenario B. Daarbij merkt zij op dat een grotere rol voor de scholen en schoolleiders ook moet betekenen dat er sterkere sturing vanuit de overheid plaatsvindt. Vanuit de schoolbesturen wordt dan immers minder gestuurd.
Die redenering is niet op voorhand overtuigend, temeer niet nu als belangrijkste motivatie voor méér overheidssturing herhaaldelijk wordt verwezen naar de “politieke wens”. De Kamerbrief lijkt opnieuw een uiting te zijn van de neiging tot grip op het onderwijsveld. Als VBSO en VGS bezinnen we ons op een goede reactie hierop. Daarbij zullen we aandacht vragen voor de onderwijskundige expertise én aansluiting op de specifieke schoolsituatie, die allereerst van de schoolbesturen verwacht mag worden.
In de Tweede Kamer zal het ongetwijfeld een pittig debat worden hoe de overheidssturing in het onderwijs nu verbeterd moet worden. En of het méér of minder mag worden.
Overzicht nieuws