De Tweede Kamer heeft dinsdag ingestemd met de wet Uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs (UBIO). Onder meer de SGP stemde tegen. Hoewel het wetsvoorstel is verbeterd, blijven VBSO en VGS kritisch.
Genoemde wet holt de onderwijsvrijheid uit, betoogde SGP-Kamerlid Bisschop op 15 juni in de eerste termijn van het debat over de wet. De minister van Onderwijs krijgt namelijk ‘bijna onbeperkte mogelijkheden om het schoolbestuur opzij te schuiven als zich ergens een probleem voordoet.’ Behalve de SGP waren onder meer ook de coalitiepartijen CDA en ChristenUnie uiterst kritisch.
Minister Wiersma (Onderwijs) heeft die kritiek ter harte genomen en enkele scherpe kantjes van zijn wetsvoorstel afgehaald. In de nabije toekomst kan hij nog steeds sneller ingrijpen bij wanbeheer door schoolbesturen, maar de drempel daarvoor is iets opgehoogd:
Lichtvaardig
Tijdens de voortzetting van het debat op 29 juni stelde Wiersma dat de wet nu ‘voldoende waarborgen [bevat] die voorkomen dat ik of een van mijn opvolgers lichtvaardig een spoedaanwijzing kan geven.’ Zijns inziens ligt er ‘een goed afgewogen wetsvoorstel, dat een balans vindt tussen de autonomie van het bestuur en het recht van leerlingen en studenten op goed onderwijs.’
SGP’er Bisschop was minder positief. Het voorstel is volgens hem weliswaar verbeterd, maar nog steeds niet goed genoeg. Uit de schriftelijke antwoorden van Wiersma op tientallen vragen over de wet maakt hij namelijk op dat de minister ook kan ingrijpen bij een incident rondom een enkele leerling. ‘De SGP blijft het zorgelijk vinden dat we van een strikte koppeling aan stelselproblemen doorschieten naar betrokkenheid bij individuele situaties.’
Bisschop wilde van Wiersma weten in hoeverre de minister rekening houdt met de richting van de school bij het geven van een (spoed)aanwijzing. De bewindsman had schriftelijk laten weten dat in zo’n situatie ‘het belang van de leerlingen of studenten voorop wordt gesteld. Zaken als pedagogisch-didactische visie, godsdienst of levensovertuiging worden daarbij zeker in aanmerking genomen, maar deze zijn niet doorslaggevend.’
Tijdens het debat bevestigde Wiersma dat de ‘vrijheid van onderwijs voldoende van kracht blijft bij herstelopdrachten en aanwijzingen.’ Een aanwijzing ‘beoogt de overtreding [door het bestuur] te beëindigen – de minister treedt daarbij niet in de visie op richting van een school.’
Flagrante overtreding
Om het wetsvoorstel te verbeteren, hadden ChristenUnie en CDA een wijziging ingediend om de definitie van wanbeheer aan te scherpen. Zij willen dat de minister bij een overtreding van de burgerschapsopdracht slechts een aanwijzing kan geen als het gaat om een structurele of (incidentele) flagrante overtreding.
Wiersma kon met die aanpassing uit de voeten: ‘Dit amendement sluit aan bij de bedoeling van het wetsvoorstel.’ Een ruime Kamermeerderheid stemde dinsdag in met dit aanpassingsvoorstel.
De Tweede Kamer stemde er – op voorstel van GroenLinks – ook mee in om schoolbestuurders te verplichten hun medezeggenschapsraad ‘proactief te wijzen op hun advies- of instemmingsbevoegdheid in relevante zaken.’
Een Kamermeerderheid bleek ook voor een amendement van Peters (CDA), die de minister verplicht om de Kamers te informeren als hij schoolbesturen een spoedaanwijzing geeft.
Van Baarle (DENK) kreeg voldoende steun voor zijn voorstel om de effecten van de wet over vijf jaar te evalueren. Deze wet ‘heeft invloed op de verhouding tussen de vrijheid van onderwijsinstellingen en de regering’, vindt Van Baarle. Daarom wil hij nagaan hoe de uitbreiding van de bevoegdheden van de minister uitpakt. Zo ‘kan worden bezien of (…) het beoogde doel van het wetsvoorstel wordt gediend.’
Basiswaarden
De coalitiepartijen, maar ook partijen als SGP, SP, GroenLinks en PvdA stemden in met een motie van Van Baarle om ‘het begrip basiswaarden van de democratische rechtsstaat in relatie tot de burgerschapsopdracht van een meer praktisch kader te voorzien in relatie tot de bevoegdheden in de wet.’ Dat moet meer duidelijkheid verschaffen aan scholen én aan de onderwijsinspectie.
Het DENK-Kamerlid constateert in zijn motie dat de wet UBIO de minister de bevoegdheid geeft om besturen een aanwijzing te geven als de school zodanig handelt in strijd met de burgerschapsopdracht dat dit leidt tot aantasting van één of meer basiswaarden van de democratische rechtstaat. Over de manier waarop een school de burgerschapsopdracht invult en basiswaarden overdraagt, kan in de praktijk onduidelijkheid of verschil van interpretatie zijn, stelt hij.
Ondertussen moet de onderwijsinspectie dat wel onafhankelijk kunnen toetsen. Daarvoor is ‘richting nodig met betrekking tot de vraag waarop moet worden getoetst’, aldus Van Baarle. Vandaar zijn verzoek aan het kabinet om het begrip basiswaarden van de democratische rechtsstaat praktisch uit te werken. Die verduidelijking moet vervolgens worden verwerkt in de onderzoekskaders van de inspectie.
Corrigeren
De VBSO, VGS en de andere profielorganisaties waren net als de christelijke politieke partijen uiterst kritisch over Wiersma’s wetsvoorstel. En dat zijn we nog – ondanks de verbeteringen.
De Raad van State en de Onderwijsraad oordeelden eerder al dat de wet niet nodig is: de minister heeft al voldoende instrumenten om schoolbesturen te corrigeren. Daar zijn wij het helemaal mee eens. De wet UBIO is niet alleen overbodig, hij is ook risicovol omdat de minister verstrekkende, niet-exact afgebakende extra bevoegdheden krijgt. Bovendien zijn deze bevoegdheden met name gekoppeld aan verplichtingen die ook voor veel interpretaties vatbaar zijn: de burgerschapsopdracht en de zorgplicht voor sociale veiligheid.
Het amendement van CU en CDA is een stap in de goede richting; tegelijkertijd blijft staan dat een begrip als ‘flagrant’ rekbaar is. Het kan voor het ministerie van Onderwijs op gevoelige punten vrij eenvoudig zijn om te motiveren waarom zij een tekortkoming flagrant vindt.
Rekbaar is ook het begrip ‘wezenlijk vermoeden.’ We juichen het toe dat er een substantieel en goed onderbouwd inspectierapport moet zijn voordat de minister een (spoed)aanwijzing kan geven, maar zien onvoldoende rechtstatelijke waarborgen tegen overhaast overheidsoptreden.
Dergelijke stevige waarborgen missen we ook rondom de inzet van het instrument (spoed)aanwijzing. Het is een verbetering dat de minister dat alleen mag doen als hij zijn doel niet via een minder vergaande manier kan bereiken. Anderzijds hoeft de minister van Onderwijs alleen maar uit te leggen waarom hij andere middelen onvoldoende acht. Een harde rechtsstatelijke waarborg tegen disproportioneel optreden is hier dus ook maar beperkt aanwezig.
Meer lezen?